De fiscus faalt - De burger betaalt - Belgisch KI en buitenlands KI

7/03/22
De fiscus faalt, de burger betaalt tenzij …

Belastingen zijn hetzij het resultaat van een vast bedrag (vb. provinciale belastingen) hetzij van een formule nl. basis * tarief = belasting (vb. onroerende voorheffing).

Bepaling van het kadastraal inkomen van een gebouw

Ter bepaling van een kadastraal inkomen (K.I.) zijn er voor gebouwen twee methodes van toepassing: men bepaalt een kadastraal inkomen door te vergelijken met een gekende huurwaarde op 1.1.1975 van een vergelijkbaar pand. Wij betitelen methode: de “vergelijkingsmethode”.  Indien dergelijk pand niet voorradig is, dan berekent men het K.I. via de formule: de verkoopwaarde per 1.1.1975 * 5,30 % . Wij noemen die: de “rendementsmethode” noemen. Deze kadastrale inkomens worden geactualiseerd via een indexatie om de onroerende voorheffing en de personenbelasting te berekenen. De vergelijkingsmethode geldt voor quasi alle gebouwen, eigendom van particulieren en bestemd voor privaat gebruik. Het betrokken K.I. is vrij realistisch. Dit K.I. is evenwel eerder aan de lage kant mede door de te lage indexering.  De rendementsmethode geldt voor quasi alle grotere handelsgebouwen, garages, nijverheidsgebouwen, gebouwen in industrieparken…  Dit soort vastgoed is hoofdzakelijk in het bezit van vennootschappen.

Veroordeling van Belgische fiscale regels door het Europees Hof van Justitie

België werd meerdere malen veroordeeld door het Europees Hof van Justitie [i] . Laatst gebeurde dit op 12 november 2020 omdat het Wetboek Inkomstenbelastingen een ander taxatiestelsel voorzag voor de eigenaars van privé onroerend goed in België in vergelijking met eigenaars van onroerend in het buitenland: de eerste groep werd belast op basis van een geïndexeerd en verhoogd K.I. en voor de tweede groep Belgen gebeurde de taxatie op basis van de huidige huurwaarde van de onroerende goederen in het buitenland. Via de wet van 17 februari 2021 (B.S. 25.02.2021) zou dit probleem moeten opgelost zijn maar de Belgische wetgever faalde en zondigde terug tegen diverse fiscale en zelfs grondwettelijke principes, zoals hierna blijkt.

Probleem is ondanks wetswijziging niet opgelost. België wellicht terug veroordeeld door het Europees Hof van Justitie

Ten eerste: de Belgische fiscus begaat dezelfde fout als waarvoor het Europees Hof van Justitie België zelfs diverse malen veroordeelde: de discriminatie tussen de Belgen onderling. Tot en met inkomsten 2020 werden de Belgen met Belgische onroerende goederen belast op basis van het geïndexeerde en verhoogde K.I. m.a.w. de in de aanvang geciteerde methode: een vast bedrag bekomen door vergelijking. De Belgen met onroerend goed in het buitenland zullen via deze wetswijziging dd. 17.02.2021 vanaf 2021 evenwel belast worden volgens de tweede methode: de verkoopwaarde van het goed x 5,30%. Wij noemen dit K.I. hier: het buitenlands kadastraal inkomen en korten dat af als B.K.I.  Dus: twee verschillende methodes maar discriminerend nl. via toepassing enerzijds op de meeste Belgen met onroerend goed in België t.o.v. anderzijds ALLE Belgen met onroerend goed in het buitenland. Duidelijk strijdig met art. 10 en 11 van de Grondwet, het gelijkheidsbeginsel.

Ten tweede: de Belgische fiscale wet voorziet in kosten, die forfaitair worden in mindering gebracht van de ontvangen huur of de huurwaarde , ten belope van 40 % (art. 13 W.I.B.) [ii] . Dit betekent dat bij het geciteerde netto rendement van 5,30% een bruto rendement hoort van 8,83 %. Inderdaad: 8,83% - 3,53 (nl. 40 % kosten) = 5,30 %.

Vastgesteld wordt dat quasi niemand, en zeker niet in de privé sector, een bruto rendement realiseert van 8,83 %. Het realiteitsbeginsel, voorkomend in art . 344 W.I.B., is hier eveneens geschaad. Een bruto rendement in de privé-sector van 4 % is verdedigbaar. Dit betekent: een netto rendement van 4 % – 1,60 = 2,40 % .

Conclusie: het B.K.I. voor ALLE Belgen met onroerend goed in het buitenland is minstens 120 % hoger dan het K.I. zoals dit geldt voor de meeste Belgen met onroerend goed in België. Inderdaad 5,30 %: 2,40 % = 2,20 %. Wellicht zal iedereen concluderen: dat verschil is te groot en is een realiteit zonder enige redelijke en objectieve verantwoording. Via de rendementsmethode betalen vooral bedrijven dus al decennia ten onrechte belastingen: de fiscale defraude [iii]: de Overheid , die ten onrechte belastingen vordert.

Ten derde: pech voor de Belgische wetgever gezien het recente arrest van 24.12.2021 vanwege de Hoge Raad der Nederlanden samengevat stelt dat een forfait, dat de burger benadeelt, in strijd is met het eigendomsrecht.

Wat dan met de zgn. oplossing: de vierde formule

Deze realiteiten blijken de Belgische wetgever niet bekend bij de lectuur van een recente reactie dd. 8.02.2022 vanwege het kabinet van het Ministerie van Financiën. Hierbij wordt gesteld dat het probleem van de discriminatie opgelost is via een vierde formule opgenomen in de wet van 17.02.2021 . Het antwoord citeert die vier formules nl.:

Eerste methode?: Voor de gebouwde onroerende goederen wordt het KI bepaald op basis van de normale netto huurwaarden tijdens de periode voorzien in artikel 486 WIB92 (ofwel op datum van 01.01.1975). 

Tweede methode: Indien het K.I. niet op die manier kan worden bepaald of indien dit moet worden vastgesteld of herzien buiten de algemene perequatie, kan het K.I. ook worden bepaald door een vergelijking te maken met gelijkaardige bebouwde percelen waarvan het K.I. definitief geworden is.

Bij gebrek aan geschikte vergelijkingspunten in de gemeente worden referenties genomen uit naburige gemeenten, die vergelijkbaar zijn wat betreft bewonings- en bevolkingsstructuur. 

Derde methode: Wanneer er voor een bebouwd perceel geen enkel geschikt referentieperceel bestaat, wordt het K.I. berekend door toepassing van het percentage van 5,3% op de normale venale waarde van het perceel op het referentietijdstip zoals gedefinieerd in artikel 486 WIB92. 

De venale waarde wordt bepaald volgens dezelfde methoden die worden toegepast in dergelijke gevallen door schatters van onroerend goed.

Vierde methode: (toegevoegd ten gevolge van de wet van 17.02.2021) 

Wanneer geen enkele referentie toelaat om de normale venale waarde van het goed tijdens het referentietijdstip zoals gedefinieerd in artikel 486 WIB92 te bepalen, worden deze bepaald op basis van de normale actuele waarde waarbij een verbeteringsfactor wordt toegepast.”

De twee eerste methodes zijn dus duidelijk gebaseerd op een vast bedrag terwijl de derde en vierde methode gebruik maken van een formule. Cruciaal bij deze laatste is niet de berekeningsbasis nl. de verkoopwaarde – zoals die nu bepaald wordt volgens de derde en vierde methode - maar wel het percentage in casu 5,30 % . Over dit laatste wordt er in het antwoord evenwel met geen woord gerept. Het is juist dit percentage dat bron is van de drie hoger geciteerde regels van non respect voor gekende fiscale principes.

Ter aanvulling: de onroerende voorheffing draagt nog steeds het woord “voorheffing”. Bij de invoering van het W.I.B. 1992 kon maximaal 20 % van het kadastraal inkomen verrekend worden [iv]. De 20 % werd erna verlaagd naar 12,50% en is intussen afgeschaft vanaf AJ. 1994 voor vennootschapen en particulieren behalve bij de in de voetnoot geciteerde overgangsregeling.

Deze zgn. “inkomstenbelasting” is dus in de realiteit een “vermogensbelasting” geworden. Het is dus een extra uitgave / kost terwijl de 40 % kostenaftrek niet werd aangepast.

Conclusie

Het probleem is zeer eenvoudig op te lossen zowel voor de bedrijven als voor de particulieren: de 5,30 % wordt vervangen door vb. 2,40% liever dan terug een veroordeling te moeten incasseren vanwege het Europees Hof van Justitie. Hierbij zouden wij moeten hopen dat de fiscus ambtshalve – d.w.z. automatisch – alle aanslagen in de personenbelasting recht zet tenzij die wetswijziging er zeer snel komt. Ook hier begrijpen wij niet als economisch geschoolde dat het wetboek durft te stellen dat “Als nieuw gegeven wordt niet beschouwd een nieuw rechtsmiddel of een wijziging van de jurisprudentie” (art. 376 § 2 W.I.B.) Idem met het woord “ambtshalve” in art. 376 § 1 W.I.B. Ik heb nooit mogen beleven dat de fiscale administratie spontaan en automatisch vergissingen, dubbele belasting enz. recht zette hetgeen nochtans de kerntaak is van een fiscale administratie. Deze laatste kent bovendien geen deontologie zodat sancties quasi uitgesloten zijn en de “ambtshalve” dode letter is en blijft.

José Haustraete

Ere-bedrijfsrevisor

16.02.2022 2022



[i] Artikel vanwege Amandine Balthus en Gauthier Bonte dd. 1.12.21 – préjudiciële vraag 11.9.2014 met een aanpassing van de administratieve circulaire als gevolg maar deze maatregel overtuigde het Europees Hof van Justitie niet – arrest 14.4.2018 vergezeld van een dwangsom bij arrest van 12.11.2020.

[ii] Art. 7 W.I.B. 1992: 25 % gewijzigd naar 40 % vanaf aj. 1981. Art. 13 citeert “onderhouds- en herstellingskosten” terwijl m.i. alle kosten werden bedoeld m.b.t. het onroerend goed behalve de afschrijvingen en de intresten.

[iii] “Fiscale defraude: dure veritas, sed veritas” J. Haustraete – A.F.T. 3 maart 1994 p. 81-82.

[iv] Art. 188 W.I.B. 1962 – via art. 277 wet 30.03.1994 werd de 20% verlaagd naar 12,50 % maar geen verrekening meer voor vennootschappen . Voor particulieren eveneens geen verrekening indien ingevolge art. 15 en 16 het K.I. niet in de belastbare inkomsten is begrepen. Via de programmawet 27.12.2004, aangepast via de wet van 27.12.2005 is de “oude regeling” afgeschaft doch met een overgangsregeling: art. 277 W.I.B. werd opgeheven en art. 526 W.I.B. geldt sindsdien.


terug